je kunt dit (voor)leesverhaal ook uitprinten
Hertog Punckel van Male rijdt op zijn witte hengst langs de oever van het Zingende Meer. Hij is elke keer weer verbaasd als hij dat vreemde geluid hoort. Hij weet niet waar het vandaan komt. Zijn familie is al jaren in het bezit van het meer en al die tijd zingt het.
Tenminste het lijkt op zingen. Een klaaglijk lied, steeds hetzelfde deuntje, en meestal in de middag. De mensen zijn er bang van. Niemand durft in het meer te zwemmen of te duiken.
Het meer is maar een klein deel van de bezittingen van de hertog. Er zit een massa vis in waarmee hij veel geld verdient. Verder heeft hij uitgestrekte bossen met veel wild. Grote landerijen waarop tientallen boeren werken. Die betalen een hoge pacht voor de grond die ze mogen bewerken. Daarom is Punckel een van de rijkste mannen van Lahama. Misschien wel de allerrijkste. Met al dat geld onderhoudt hij zijn fraaie kasteel, betaalt zijn soldaten en bedienden en soms koopt hij nieuwe grond.
Toch maken de heren van Male niet al hun geld op. Al eeuwen en eeuwen sparen ze. Tenminste dat fluisteren de mensen in Lahama. Ze geloven dat onder het kasteel een gigantische schat van goud en zilver en diamanten verborgen ligt. Al weten ze dat niet zeker. Er mogen maar weinig mensen het kasteel bezoeken en de hertog van Male ontkent het verhaal. Hij zegt dat het een sprookje is en verwijst het gerucht naar het rijk der fabels.
‘Ho maar, ho maar,’ roept Punckel en trekt even stevig aan de teugels. Hij stapt af, bindt de toom aan een tak van een berkenboom en gaat tegen de stam zitten.
Het is een prachtige dag. Het zonnetjes schijnt uitbundig en een windje zorgt voor verkoeling. Tevreden staart hij naar de golfjes die tegen het riet klotsen.
‘Eindelijk een dagje vrij,’ mompelt hij voor zich uit. ‘Wat een drukte de afgelopen tijd en wat een geld heb ik uitgegeven.’ Hij trekt zijn hoed iets naar voren, zodat de zon niet recht in zijn ogen schijnt.
Hij lacht als hij aan zijn stunt op het paleis terugdenkt. Drie goudstukken en het huwelijk van de prinses met Dafo ging niet door. Eigenlijk veel te makkelijk die overwinning. Dat zal met het komende gevecht tegen Jajo van Wadi iets moeilijker worden. ‘Al zal ik dat ook wel winnen,’ zegt hij hardop.
Meteen na de mislukte jachtpartij en het vertrek van Dafo de huwelijkskandidaat was hij met de oorlogsvoorbereidingen begonnen. Hij gaf zijn smeden opdracht om nieuwe zwaarden, speren en schilden te maken. Alles moest sterk en scherp zijn.
Maanden zwoegden ze met hun knechten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. IJzer verhitten in de ovens, met grote hamers in de juiste vorm slaan op de aambeelden en daarna scherp slijpen langs slijpstenen. De soldaten waren opgetogen met het nieuwe wapentuig.
Zadelmakers maakten nieuwe zadels van echt rundleer. Mooi bewerkt met het hertogelijke wapen. Twee glimmende gouden zwaarden.
Kleermakers naaiden nieuwe kleren: broeken, hemden en jassen. In de kleuren blauw en ook met die twee gouden zwaarden en afgezet met gouden biezen.
Houtbewerkers sneden twijgen en maakten daar bogen en kaarsrechte pijlen van. Vlijmscherp geslepen punten kwamen erop.
Schoenmakers stikten nieuwe laarzen. Zwart van kleur. Tweehonderdvijftig linkerlaarzen en tweehonderdvijftig rechterlaarzen.
Iedereen werd met gouden munten betaald, al was het minder dan ze gehoopt hadden. De hertog hield een parade op de binnenplaats van zijn kasteel. Trots marcheerden de mannen in hun nieuwe kleren langs het bordes. De schilden en zwaarden glommen in de zon. Indrukwekkend was het geweest.
Samen met generaal Volta bedacht hij een plan. Een massale aanval meteen in het begin. Veel trompetgeschal, tromgeroffel en geschreeuw. Het kleine leger van de graaf zou zich een wolaap schrikken en op de vlucht slaan.
Punckel kijkt naar de steenwuil die naast hem is geland. Hij zwaait met zijn dikke vinger naar hem en roept: ‘Het gevecht zal van korte duur zijn. En dan ben ik koning.’
Tevreden sluit hij zijn ogen. Hij ziet zichzelf al op zijn witte paard door de straten van Omia trekken. Het volk juicht hem hartstochtelijk toe. Ze zwaaien met vlaggen en gooien met bloemen. Blij dat die Waterslooters eindelijk verslagen zijn. Genoeglijk wrijft hij zijn rug langs de boom, rekt zich uit en opent zijn ogen. De steenwuil is verdwenen.
‘Als eerste sluit ik die hansworst van een Jajo op. En alles wat hij bezit is dan van mij. Daarna voer ik nieuwe belastingen in. Want het geld dat ik uitgegeven heb, wil ik wel terugverdienen. Dan jaag ik die lelijke prinses en dat vreemde jongetje het paleis uit. Die moeten maar ergens anders gaan wonen. Trouwen met die lelijke toeterneus is natuurlijk uitgesloten. Ik wil wel trouwen, maar dan met de mooiste vrouw van het land. Dan ben ik de nieuwe koning. Koning Punckel de Eerste.’
Tevreden leunt hij tegen de boom en strekt zijn benen. ‘Er zal een nieuwe tijd aanbreken,’ gaat hij hardop verder. ‘Een tijd waarin ik ontzettend veel geld ga verdienen. Nog meer dan er nu al onder mijn kasteel verborgen ligt. En daarmee vergroot ik mijn leger. Ik val mijn buurlanden aan en vergroot zo mijn koninkrijk.
Punckel neemt een boterham met dikke plakken spek uit de zadeltas en gaat weer verder met fantaseren.
Daarna zal ik nieuwe landen veroveren, zodat mijn macht nog groter wordt. Ik zal van het kleine Lahama een van de indrukwekkendste koninkrijken maken en ik zal de machtigste koning worden uit de geschiedenis. En dan… dan word ik keizer. De eerste keizer van het nieuwe Lahama. Keizer Punckel de Eerste.
Tevreden neemt hij een grote hap uit zijn boterham en lacht. Ja, keizer Punckel de Eerste.